
Jurisprudentie
AD4958
Datum uitspraak2001-10-10
Datum gepubliceerd2001-10-31
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100041/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-31
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100041/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200100041/1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
2. de raad van de gemeente Roermond,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "[appellant] Projektontwikkeling BV", gevestigd te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 5 december 2000 in het geding tussen:
de vennootschap onder firma "[vennootschap] V.O.F.", gevestigd te [vestigingsplaats]
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 1999 heeft appellant sub 1 krachtens de Rivierenwet aan appellante sub 3 een vergunning verleend voor a. het maken en behouden van ophogingen in het winterbed aan de rechteroever ter hoogte van km 72 van de rivier de Maas en b. het maken en behouden tot uiterlijk 31 december 2005 van een tijdelijke ophoging in het winterbed aan de rechteroever ter hoogte van km 72 van de rivier de Maas.
Bij besluit van 13 april 2000 heeft appellant sub 1 de daartegen door onder meer appellante sub 3 en de vennootschap onder firma "[vennootschap] V.O.F." (hierna: [vennootschap] V.O.F.) gemaakte bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de artikelen 1 en 2 van de voorschriften bij het besluit van 11 oktober 1999 gewijzigd. Dit besluit en het advies van (Ambtelijke) adviescommissie Algemene wet bestuursrecht van 13 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 december 2000, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [vennootschap] V.O.F. ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 bij brief van 19 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2000, appellant sub 2 bij brief van 22 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2001, en appellante sub 3 bij brief van 8 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 april 2001 heeft [vennootschap] V.O.F. een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2001, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en drs. A. van Ankum, W.M.K. Peereboom, M.Th. Pubben, L.T.A. Slabbers en ir. Tj. de Haan, ambtenaren van het ministerie, appellant sub 2, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en drs. H.J. Kaiser, burgemeester, J.F.B. van Rey, wethouder, M.W.J.H. de Bock, W.H.J. Diederen en M.P.A.H.M. van Vught, ambtenaren van de gemeente, en appellante sub 3, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en W. van de Kerkhof, medewerker van Grontmij Advies & Techniek B.V., zijn verschenen.
[vennootschap] V.O.F. is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1.1. Ingevolge artikel 6:11, in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft niet-ontvankelijkheidverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend hoger beroepschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 8:79, eerste lid, van de Awb, voorzover hier van belang, zendt de griffier binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak kosteloos een afschrift van de uitspraak aan partijen.
2.1.2. De aangevallen uitspraak is verzonden op 5 december 2000, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is begonnen op 6 december 2000 en is geëindigd op 16 januari 2001. Appellant sub 2 heeft het beroepschrift niet binnen de termijn ingediend. Als reden daarvoor heeft appellant sub 2 aangevoerd dat hij niet op de hoogte is gebracht van de aangevallen uitspraak.
2.1.3. Gezien de aangevallen uitspraak is alleen appellante sub 3 met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb door de rechtbank als partij aangemerkt. Voor de motivering van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de president van de rechtbank, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, van 18 september 2000url(', AWB 2000 / 519 + 442 WET ',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=28641). De gedingen die aan deze en de aangevallen uitspraak ten grondslag liggen zijn identiek. [vennootschap] V.O.F. heeft echter geen verzoek om voorlopige voorziening ingediend zodat zijn beroep door de rechtbank is afgesplitst van dat van verzoekers/eisers bij de president. In de uitspraak van 18 september 2000 zijn zowel appellante sub 3 als appellant sub 2 als partij aangemerkt. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte verzuimd ook een afschrift van de aangevallen uitspraak aan appellant sub 2 toe te zenden. Blijkens het hoger beroepschrift van appellant sub 2 heeft hij nadat hij kennis heeft genomen van de aangevallen uitspraak dit zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd, ingediend. Het vorenstaande brengt mee dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep verschoonbaar kan worden geacht.
2.2. Appellanten sub 1, 2 en 3 hebben voor de gronden van hun hoger beroepen verwezen naar de door hen aangevoerde gronden in het aan de voornoemde uitspraak van de president van de rechtbank van 18 september 2000 ten grondslag liggende geding. [vennootschap] V.O.F. heeft in zijn memorie van antwoord verwezen naar de door de Vereniging Watersnood Herten en anderen aangevoerde gronden in dat geding.
2.2.1. Bij uitspraak van heden, no. 200005039/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de president van de rechtbank van 18 september 2000, AWB 2000/519 + 442 WET, vernietigd.
2.3. Onder verwijzing naar haar voornoemde uitspraak van heden acht de Afdeling de hoger beroepen van appellanten sub 1, 2 en 3 in het voorliggende geding gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het inleidende beroep van [vennootschap] V.O.F. alsnog ongegrond verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in beroep en in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
2.5. Nu de beslissing op het bezwaarschrift rechtmatig wordt geoordeeld is er ook geen aanleiding om te bepalen dat het door appellanten sub 2 en sub 3 in hoger beroep betaalde griffierecht door de Staat der Nederlanden wordt vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellanten sub 2 en 3 wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 5 december 2000, 00/454 WET K1;
II. verklaart het door de vennootschap onder firma "[vennootschap] V.O.F." bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
III. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellanten sub 2 en sub 3 het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 675,00 voor appellant sub 2 en ƒ 675,00 voor appellante sub 3) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2001
154.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,